Papillia
de rups keek de andere dieren van de boom bedroefd aan.
“Ik
voel me zo moe en versleten, het is afgelopen met me.”
De
anderen schrokken. Ze woonden al heel lang met Papillia in dezelfde boom.
Nu
hing ze daar zo vreemd aan de lange draad die ze nog zelf had gemaakt.
De
wind liet haar draaien en zwaaien.
“Zooo
moe…….. zoooo moe…….” zuchtte ze met de wind mee.
Toen
rolde ze zich op en draaide zich in haar eigen draad.
Steeds
meer slingerde de draad om haar heen. Op het laatst zag je alleen nog haar
kopje.
“Tot
ziens,”zei ze nog zachtjes. Weg was haar prachtig groen gespikkelde lijfje,
verdwenen
in een grauwgrijze huls.
Een
harde windvlaag liet de draad knappen. Daar rolde het vreemde langwerpige ding
waarin
Papillia zat op de grond. De andere dieren van de boom renden er naartoe en
bleven
geschrokken
op haar heen staan. “Die is dood,” zei de sprinkhaan.
“Zo
dood als een een pier,” bromde de kever.
“Zien
we haar nu nooit meer terug?” De krekel wreef bedroefd met zijn voorpoten over
zijn
hoofd,
wat een klagelijk geluid gaf.
“Ze
was mijn vriendinnetje.”
“Nee,
dood is dood,” zei de kever, “het is jammer, ik vond haar ook aardig en ze had
zo’n
leuke
manier van lopen.” De krekel hield op met wrijven en keek de anderen vragend
aan.
“Maar
ze zei toch, tot ziens? Hoe kan dat nou, je ziet toch dat er geen leven meer in
zit?”
De
sprinkhaan tikte tegen het ding.
“Kom, we zullen haar op een rustig plekje leggen, help es een pootje?”
Met
z’n allen probeerden ze, wat er nog over was van Papillia, naar een afgelegen
hoekje
te
schuiven. Ze zetten hun poten schrap, duwden en sleepten. Dat was zwoegen!
Eindelijk
lag Papillia in haar omhulsel op een beschutte plek tussen de wortels van de
boom.
Haar
speelkameraadjes legden er stil een eikenblad overheen. “We zullen haar heel
erg
missen,”
zei de kever.
“Tja,”
zuchtten de anderen en de sprinkhaan zei:
“Het
is een droevige dag, het leven in de boom zal nooit meer hetzelfde zijn na
vandaag.”
“En
toch zei ze, tot ziens,” hield de krekel vol.
Hij
legde stiekem een heel klein bloemetje op het blad.
Iedereen
ging weer aan het werk maar het wilde niet lukken die dag.
Aldoor
moesten ze denken aan wat er met Papillia gebeurd was.
Ze
raakten er niet over uitgepraat en waren droevig gestemd.
Zonder
Papillia zou het niet half zo gezellig zijn in de boom.
De
krekel miste haar het meest. Hij kon alleen nog maar droevige liedjes tsjilpen.
Ondertussen
werd het kouder en kouder. De dieren zochten een schuilplaats voor de winter.
Het
werd stil in het bos. Geruisloos kwamen witte vlokken naar beneden zweven.
Die
dekten alles toe.
Na
lange tijd wachten kwam de lentezon, met haar warme troostende stralen.
De
sneeuw sijpelde weg in de bosgrond. Het bos leefde weer op.
Aarzelend
probeerde de krekel een lenteliedje. Ook de plek waar Papillia in haar omhulsel
lag
werd door de zon verwarmd.
Toen
gebeurde er een wonder, maar niemand die het zag.
Er
bewoog iets!
Er
ging een siddering door het grauwe ding heen.
Het barstte open!
Er
was een schittering van rood en bruin en stralend wit!
Twee
vleugels ontvouwden zich en een rank lijfje strekte zich uit.
De
vleugels klapwiekten aarzelend.
Daar
vloog een ragfijne vlinder de zon tegemoet.
Dartelend
zeilde ze door de lucht en ze probeerde van alles uit.
Ze
zag dat de wereld veel meer was dan de bomen.
Vrij
voelde ze zich en onbegrijpelijk gelukkig.
Heel
ver beneden zag ze haar vrienden en vriendinnen.
Ze
zou wel naar hen toe willen om te vertellen hoe groot de wereld was.
En
ook dat ze zich geen zorgen meer om haar hoefden te maken.
Haar
leven was zo luchtig en licht.
Nog
nooit had ze zich zo compleet gevoeld, op en top Papillia.
Zouden
ze daar beneden weten dat de zon er altijd was, ook achter de dikste wolken?
Ze
vloog in steeds lagere cirkels om de boom heen en praatte aan een stuk door.
Ze
keken wel even omhoog, maar herkenden haar niet en begrepen haar niet.
Ze
spraken niet meer dezelfde taal en ze konden zo hoog niet vliegen.
“Oh,
als ze eens wisten……..” dacht Papillia.
Toen
liet ze zich drijven op de wind. Het ging heerlijk.
Vanaf
een grashalm keek de krekel een vlinder na en tsjilpte naar de zon.